16
Het was laat en in de Grote Zaal was het stil. Lord Cantwell had zijn best gedaan om het verhaal dat zijn kleindochter voorlas helemaal aan te horen, maar uiteindelijk gaf hij zich gewonnen aan zijn gehoorproblemen, zijn leeftijd en de flinke bel whisky die hij achterovergeslagen had. Hij vroeg Isabelle hem de volgende ochtend verslag uit te brengen en trok zich terug om te gaan slapen.
Tot diep in de nacht vertaalde Isabelle het epistel van de abt met het knisperende haardvuur als achtergrondmuziek. Will luisterde onbewogen toe terwijl de ontbrekende stukjes van de geschiedenis van de Bibliotheek op hun plek vielen. Ondanks de bizarre inhoud van de brief was hij niet geschokt. Hij wist dat de Bibliotheek bestond – dat was een vaststaand gegeven – en het bestaan ervan impliceerde een bizarre verklaring. Nu beschikte hij over een verklaring die niet vreemder was dan de ideeën die bij hem waren opgekomen sinds de dag dat Mark Shackleton hem met de wetenschap over de Bibliotheek had opgescheept.
Terwijl Isabelle haar relaas deed, probeerde hij zich een voorstelling te maken van Octavus en zijn nazaten: bleke, slungelige idiot savants die hun hele leven lang over perkamentvellen gebogen zaten in een ruimte die nauwelijks beter was verlicht dan deze Grote Zaal. Hij vroeg zich af of ze enig idee hadden gehad van wat ze creëerden, of waarom. Hij nam Isabelle aandachtig op terwijl ze hardop de brief vertaalde en vroeg zich af wat er door haar hoofd speelde en wat hij haar moest vertellen wanneer ze klaar was. Hij zette zich inwendig schrap: zou hij de betekenis van 2027 te horen krijgen?
Ze las de laatste zin: ‘Toen ze twaalf jaar oud was, werd ze uitgestoten en aan de graanhandelaar Gassonet de Jood gegeven, die haar wegvoerde van het eiland. Wat er verder van haar is geworden, weet ik niet.’ Ze keek hem aan en knipperde een paar keer om haar droge ogen te bevochtigen.
‘Wat?’ vroeg hij. ‘Waarom stop je?’
‘Dat is het.’
‘Hoe bedoel je?’
Ze antwoordde gefrustreerd: ‘Er is niet meer!’
Hij vloekte. ‘De andere aanwijzingen. Ze geven het ons niet cadeau, hè? We zullen ervoor moeten werken.’
‘Ons boek. Dat komt uit de Bibliotheek, hè?’ vroeg ze.
Heel even overwoog hij iets te verzinnen, maar wat zou dat voor nut hebben? Ook zij was nu een ingewijde, wat de gevolgen ook zouden zijn. Dus knikte hij bij wijze van antwoord.
Ze legde de perkamentvellen neer en stond op. ‘Ik heb een borrel nodig.’
In een buffetkast stonden enkele flessen drank. Hij hoorde het aangename getinkel van flessen die elkaar raakten en keek naar de elegante gebogen lijn van haar rug, die hem aan een muzieksleutel deed denken.
Ze draaide zich om met een fles whisky in haar hand en vroeg: ‘Jij ook eentje?’
Het was niet zijn merk, maar toch. Hij kon de scherpe, volle smaak bijna proeven. Hij had de drank al een hele tijd laten staan en daar was hij trots op. Dat had hem goedgedaan, geen twijfel aan, en zijn gezin ook. De Grote Zaal was gehuld in rookwalmen van de slecht trekkende open haard. En in die rokerige mist stond een jonge, mooie vrouw verleidelijk met een fles whisky te zwaaien. De raamloze zaal die de buitenwereld buitensloot, leek zijn verstand ook af te sluiten. Hij was doodmoe, had last van een jetlag en voelde zich niet op zijn gemak in de vreemde omgeving.
‘Best. Waarom ook niet?’
Binnen een halfuur was de fles halfleeg. Ze dronken de whisky beiden puur. Will genoot van elke slok en elke slok verhoogde het aangename gevoel van vrijheid dat in hem opwelde.
Ze probeerde hem antwoorden te ontfutselen. En hij moest toegeven dat ze een goede ondervraagster was. Maar hij gaf zich niet zomaar gewonnen. Ze moest de juiste vragen stellen, zijn terughoudendheid omzeilen. Smeken. Vleien. Dreigen. Hij werd bestookt met vragen: ‘Wat gebeurde er toen? Dat kan toch niet alles zijn? Wat ging er door je hoofd? Ik voel gewoon dat je iets voor me achterhoudt. Als je me niet alles vertelt, Will, help ik je niet met de rest van het gedicht.’
Hij besefte dat hij een groot risico nam door de tentflappen te openen en haar binnen te laten. Dat was gevaarlijk voor hem en gevaarlijk voor haar, maar aan de andere kant was het verdomme ook zo dat zij al meer wist over de achtergrond van de Bibliotheek dan wie ook in Nevada of Washington. Dus liet hij haar geheimhouding zweren; zo’n eed die plechtig wordt afgelegd door iemand met een flinke borrel in de hand. Daarna vertelde hij haar over de briefkaarten. De ‘moorden’. De Doemsdag-zaak. Dat er geen verband tussen de moorden leek te zijn. De frustratie. Zijn partner die zijn vrouw zou worden. De doorbraak. Zijn oude kamergenoot van de universiteit, een sullige nerd die diep onder de grond bij een overheidsinstantie in Area 51 werkte. De Bibliotheek. De overheid die de informatie uit de Bibliotheek in haar eigen voordeel aanwendde. Shackletons financiële plannetjes met de Desert Life Insurance Company. De Wachters. Dat hij op de vlucht was geslagen. De grootse finale, die in een hotelsuite in Los Angeles had plaatsgevonden, waarbij Shackleton een kogel in zijn hersens had opgelopen. De verstopte database. Zijn overeenkomst met de overheid. Henry Spence. 2027.
Hij was klaar. Hij had haar alles verteld. Het vuur was uitgegaan en de Grote Zaal was nog donkerder geworden. Isabelle was een hele tijd stil en zei toen: ‘Dat is nogal wat om te verhapstukken.’ Daarna schonk ze nog een bodempje whisky voor zichzelf in en mompelde ze: ‘Zo. Dat is mijn taks. Wat is de jouwe?’
Hij nam de fles van haar over en schonk zijn glas vol. ‘Dat weet ik niet meer.’ De kamer bewoog en hij voelde zich net een stuk drijfhout op een woelige zee. Hij was een beetje roestig geworden, maar oefening baart kunst, en hij zou zonder problemen weer een stevige drinker kunnen worden. Het voelde lekker en hij wilde dat gevoel niet kwijtraken. En er waren slechtere tijden denkbaar om jezelf de vergetelheid in te zuipen.
‘Toen ik klein was,’ zei ze op dromerige toon, ‘haalde ik het boek altijd uit de bibliotheek en nam ik het mee hiernaartoe. Dan ging ik bij het vuur liggen om ermee te spelen. Ik heb altijd geweten dat er iets bijzonders aan was. Iets magisch. Al die namen en data en die vreemde talen. Daar kun je met je verstand niet bij.’
‘Zeg dat wel.’
‘Hoe heb jij dat verwerkt? Ik bedoel, jij bent er al een tijdje van op de hoogte.’
‘Misschien dat ik het verstandelijk verwerkt hebt. Maar afgezien daarvan…’
Ze was even stil en zei toen op nadrukkelijke, bijna uitdagende toon. ‘Ik vind het niet angstaanjagend.’
Hij kreeg geen kans om te reageren omdat ze te veel haast had om de rest van haar gedachten onder woorden te brengen.
‘De wetenschap dat het tijdstip van je dood vastligt. Op de een of andere manier heeft het ook iets geruststellends. Denk eens aan al dat heen-en-weergevlieg, alle zorgen om de toekomst. Wat je moet eten, wat je moet drinken, welke airbags je in je auto moet hebben; de hele handel. Daar word je toch doodziek van? Misschien is het wel het beste om van het leven te genieten en je geen zorgen te maken.’
Hij glimlachte naar haar en zei: ‘Hoe oud zei je ook alweer dat je was?’
Ze fronste haar voorhoofd, alsof ze wilde zeggen: je gaat toch niet neerbuigend doen? ‘Mijn ouders waren altijd boos op me omdat ik het geloof niet serieus nam. De Cantwells zijn een beroemde oud-katholieke familie. Ik vond de stukjes Latijn wel leuk, maar de rituelen en vormelijkheden vond ik altijd ontzettend irrelevant. Misschien dat ik alles morgenochtend in een ander licht zie.’ Ze wreef in haar ogen. ‘Ik ben doodmoe, dus jij zult wel helemaal afgepeigerd zijn.’
‘Een paar uur slapen lijkt me wel wat, ja.’ Hij dronk zijn glas leeg. En nu er een persoonlijke band tussen hen was ontstaan, had hij er geen problemen mee om te vragen: ‘Is het oké als ik de fles mee naar boven neem?’
In New York was het Phillips bedtijd. Nadat Nancy Phillip in bad had gedaan, was ze op bed gaan liggen met de baby naast zich, die fris gepoederd was, een schone luier aanhad en op een zachte dikke badhanddoek lag. Hij speelde tevreden met een knuffelbeestje, trok er met beide handjes aan en stak de berensnuit in zijn mondje. Ze klapte haar mobieltje open en las Wills laatste boodschap nog een keer: goed aangekomen. kom snel naar huis. hvj, will. Ze zuchtte en typte een antwoord. Daarna kietelde ze Phillips zachte ronde buikje, wat hem aan het giechelen maakte, en ze kuste hem op beide wangetjes.
Voor zijn gevoel wiegde de lange gang op de eerste verdieping heen en weer als een touwbrug in het bladerdak van een oerwoud. Het was een aangename sensatie, die hem een vrij gevoel gaf, en hij had het idee dat hij zo licht als een veertje was, alsof hij elk moment aan de zwaartekracht kon ontsnappen. Hij volgde Isabelle voorzichtig terwijl ze op haar tenen door de gang liep om haar opa niet wakker te maken. Hij wist het niet zeker, maar volgens hem was zij ook flink aangeschoten, want ze laveerde langs onzichtbare obstakels en halverwege de gang schuurde ze met een schouder langs de muur. Ze opende de deur van zijn slaapkamer en zei zachtjes: ‘Zo, daar zijn we.’
‘Ja, daar zijn we.’
Binnen was het donker en het schijnsel van de maan dat door de kanten gordijnen scheen, legde een zwartgrijze gloed over het meubilair. ‘Je vindt het lichtknopje nooit,’ zei ze.
Hij liep achter haar aan naar binnen en staarde naar haar slanke silhouet dat zich tegen het raam aftekende. In de latente elektrische circuits in zijn hersenen – die met drank en vrouwen te maken hadden – deed zich een kortsluiting voor en hij hoorde zichzelf zeggen: ‘Je hoeft het licht niet aan te doen.’
Meer was niet nodig. De drank, de opwinding over de ontdekking en de afgelegen plek op het platteland deden de rest.
Ze belandden op bed. De passie van een allereerste keer vierde hoogtij; kleding werd gehaast uitgetrokken en achteloos op de grond gesmeten. Koele, droge lichamen werden warm en vochtig. Het houten hemelbed protesteerde luid krakend en het schrille geluid van hout op hout vormde een goed tegenwicht voor hun diepe gekreun. Hij wist niet zeker hoe lang ze bezig waren en ook niet of hij er iets van bakte. Hij wist alleen dat het goed aanvoelde.
Na afloop was het muisstil in de kamer, tot ze zei: ‘Dat was onverwacht.’ En even later: ‘Had je de fles nog meegenomen?’
De fles stond veilig en wel naast het bed op de grond. ‘Ik heb geen glas.’
‘Maakt niet uit.’ Ze zette de fles aan haar mond, nam een slok, en gaf hem aan Will, die hetzelfde deed.
Zijn hoofd zwom. ‘Hoor eens, ik…’
Ze was al uit bed, tastte in het donker rond naar haar spullen en zei ‘sorry’ toen ze per ongeluk met haar handen langs zijn geslachtsdelen streek, op zoek naar haar slipje. ‘Hoe laat wil je gewekt worden?’ vroeg ze.
Dat overdonderde hem; meestal was hij degene die na een scharrel zo nonchalant tot de orde van de dag overging. ‘Wat jou het beste uitkomt,’ zei hij. ‘Maar liefst niet te laat.’
‘We gaan eerst uitgebreid ontbijten en dan gaan we aan de slag. Ik kan mijn andere sok niet vinden. Ik doe nú wel even het licht aan, oké?’
Hij kneep zijn ogen beschermend dicht tegen het felle licht, voelde een vluchtige zoen op zijn lippen, en met halftoegeknepen ogen zag hij haar naakt de deur uit lopen met haar kleding in een bundeltje onder haar arm. De deur ging dicht en hij bleef alleen achter.
Toen hij zijn mobieltje uit zijn broekzak haalde, zag hij een rood lichtje flikkeren ten teken dat hij een nieuw bericht had. Hij klapte zijn mobieltje open en las het sms’je: niet meer boos op je, maar m=je. philly ook. gedicht gelezen, verbazend. bel me snel.
Hij besefte dat hij al een hele tijd zijn adem had ingehouden, die hij nu met een diepe zucht liet ontsnappen. Haar een sms’je terugsturen terwijl hij naakt op bed lag en nog nat was van een andere vrouw, had iets verdorvens. Hij dacht er een tijdje over na, smeet zijn telefoon op het bed en zette de fles aan zijn mond.
Buiten blies het staartje van het koufront ijzige, heftige windvlagen door de achtertuin. Tussen de druipende takken van een weelderige rododendron was een nachtkijker zichtbaar. De plotselinge gloed uit Wills raam lichtte onaangenaam fel op in de nachtkijker.
Toen Will opstond om naar de wc te gaan, zag DeCorso zijn naakte torso langs het raam komen. Het was voor het eerst in uren dat hij zijn doelwit had gezien. DeCorso was er zeker van geweest dat Will binnen was, maar toch vond hij zijn aanblik geruststellend. Die bevestigde dat hij zijn doelwit in het vizier had. Een minuutje geleden, toen het donker was in de kamer, had hij een glimp van een mooie, blote vrouwenkont opgevangen, die prachtig groen oplichtte in zijn kijker. Piper had een betere nacht dan hij. Hij had nog een paar lange, koude uren voor de boeg tot de ochtend, maar als Wachter wist hij wat hem te doen stond.